Fragmenten
De Eindejaarsman
uit De Eindejaarsman
Jaap ploeterde door de smeltende sneeuw op het weiland tussen zijn schuur en de parkeerplaats van het hotel. Hier en daar was de sneeuw hoog opgestuwd. De dunne rubberlaarzen gaven geen enkele warmte, zijn tenen verkleumden meer bij elke stap die hij zette. Ook het fanfarekostuum bood geen bescherming tegen de koude wind. Zijn tanden klapperden. Bliksemschichten sneden door de hemel. Bij het hotel draaide hij de achterdeur van het hotel van het slot. Door het kleine raam ernaast viel amper genoeg licht naar binnen om de contouren van de inrichting te onderscheiden. Als iemand die moed verzamelde om een nieuwjaarsduik in zee te nemen, duwde hij de deur open. De meeste mensen hadden het niet op onverwachte bezoekjes, helemaal niet als een gast midden in de nacht stiekem naar binnen kwam met een eigen sleutel. In het halletje hing een vage brandlucht. De deur naar de lobby stond open. Aan de voorkant viel licht van de straatlantaarns door de ruitjes van de voordeur. Hij trok zijn laarzen uit en liet ze achter in het halletje, de zware zolen zouden te veel lawaai maken op de stenen vloer. Op zijn sokken gleed hij over de tegels en langs de trap. Hij passeerde de openstaande deur naar de trap die naar de privévertrekken van Remco en Chantal leidde, trok de deur van het kantoor open en hing de plastic tas met de schoenendoos aan de kapstok.
Terug in de lobby viel zijn blik op de stenen kandelaar in een nis bij de trap. De kandelaar had ooit in de gang van zijn ouderlijk huis gestaan, totdat de vorige eigenaar van het hotel had beweerd dat hij beter tot zijn recht zou komen in de lobby van Duinzicht. Zonder aarzelen had vader het ding van de grond getild en het meegegeven.
Dingen weggeven had vader een goed gevoel gegeven. Maar hoe zat het met het gevoel van moeder, Jaap en Nel? Vader wilde er nooit bij stilstaan wat zijn onzelfzuchtigheid met hen deed. Opnieuw voelde Jaap de boosheid en machteloosheid van vroeger. Geven was helemaal
niet beter dan nemen. Geven was achter je rug om worden uitgelachen. Het was je tegen beter weten in hechten aan spullen waarvan je wist dat ze vroeg of laat in een ander gezin zouden opduiken, waardoor jij met lege handen achterbleef. Minder spullen betekende meer ruimte, omdat je een steeds kleinere inboedel kreeg. De Eindejaarsman gaf niet alleen, besloot Jaap ter plekke, hij nam ook terug wat ooit onrechtmatig was weggegeven. Hij tilde de kandelaar van de vloer. Weer klonk een harde donderklap. Door de hoge ramen flitste de aaneengesloten keten van elektrische ontladingen in de hemel. Uit de kierende deur van de schoonmaakkast kwam een bedompte lucht. Tussen twee donderklappen door hoorde hij een diep gegrom, waarvan hij meteen begreep dat het geen onweer was.
‘Jubeltje, ik ben het,’ zei hij met een stem die hij meestal reserveerde voor kleuters. De nagels van de poedel kwamen tikkend en dreigend dichterbij. ‘Braaf,’ fluisterde Jaap. Jubel gromde opnieuw. Wie had kunnen denken dat er een waakhond schuilde in die poedel. Op een paar meter van Jaap vandaan fonkelden twee hondenogen in het zwakke licht. Een onverwacht zware donderklap bracht hem uit zijn evenwicht, de kandelaar ontsnapte aan zijn greep en kletterde in stukken op de tegelvloer. Boven ging een deur open. Zonder zich te bedenken, schoot Jaap de schoonmaakkast naast hem in en stootte een emmer omver. Hij gaf een ruk aan de klink om de deur te sluiten. Het hout was vervormd, door de spleet tussen de deur en het kozijn keek hij de lobby in.
‘Jubel,’ riep Chantal van bovenaf de trap. ‘Kom.’ De poedel verroerde zich niet en leek volledig op te gaan in zijn rol van bloeddorstig monster. Het roerloze silhouet van de zwarte hond stak scherp af tegen de lichte muur van de lobby. Jubel kwam langzaam dichterbij. Jaaps kaken verstrakten. Nog even en deze pitbull vermomd als poedel zou zich naar binnen wringen en hem verscheuren. De druk in zijn blaas werd onhoudbaar. Net op tijd lukte het hem om de emmer overeind te zetten en zijn gulp te openen. Door alle opwinding en het vele bier voelde het alsof er een kraan in zijn onderbuik werd opengedraaid.
‘Jubeltje, kom dan,’ riep Chantal. De hond maakte nog steeds geen aanstalten om te luisteren. Driftige voetstappen daalden de trap af. Over een paar seconden zou Chantal erachter komen waarom Jubel zo tekeer ging. Ze zou de werkkast opentrekken en er een duister persoon in een fanfare-uniform aantreffen die zojuist in een emmer had geplast. De lobby werd weer verlicht door bliksem, tegelijkertijd klonk een knal alsof er een bom was ontploft. Die was ergens ingeslagen.
Terug in de lobby viel zijn blik op de stenen kandelaar in een nis bij de trap. De kandelaar had ooit in de gang van zijn ouderlijk huis gestaan, totdat de vorige eigenaar van het hotel had beweerd dat hij beter tot zijn recht zou komen in de lobby van Duinzicht. Zonder aarzelen had vader het ding van de grond getild en het meegegeven.
Dingen weggeven had vader een goed gevoel gegeven. Maar hoe zat het met het gevoel van moeder, Jaap en Nel? Vader wilde er nooit bij stilstaan wat zijn onzelfzuchtigheid met hen deed. Opnieuw voelde Jaap de boosheid en machteloosheid van vroeger. Geven was helemaal
niet beter dan nemen. Geven was achter je rug om worden uitgelachen. Het was je tegen beter weten in hechten aan spullen waarvan je wist dat ze vroeg of laat in een ander gezin zouden opduiken, waardoor jij met lege handen achterbleef. Minder spullen betekende meer ruimte, omdat je een steeds kleinere inboedel kreeg. De Eindejaarsman gaf niet alleen, besloot Jaap ter plekke, hij nam ook terug wat ooit onrechtmatig was weggegeven. Hij tilde de kandelaar van de vloer. Weer klonk een harde donderklap. Door de hoge ramen flitste de aaneengesloten keten van elektrische ontladingen in de hemel. Uit de kierende deur van de schoonmaakkast kwam een bedompte lucht. Tussen twee donderklappen door hoorde hij een diep gegrom, waarvan hij meteen begreep dat het geen onweer was.
‘Jubeltje, ik ben het,’ zei hij met een stem die hij meestal reserveerde voor kleuters. De nagels van de poedel kwamen tikkend en dreigend dichterbij. ‘Braaf,’ fluisterde Jaap. Jubel gromde opnieuw. Wie had kunnen denken dat er een waakhond schuilde in die poedel. Op een paar meter van Jaap vandaan fonkelden twee hondenogen in het zwakke licht. Een onverwacht zware donderklap bracht hem uit zijn evenwicht, de kandelaar ontsnapte aan zijn greep en kletterde in stukken op de tegelvloer. Boven ging een deur open. Zonder zich te bedenken, schoot Jaap de schoonmaakkast naast hem in en stootte een emmer omver. Hij gaf een ruk aan de klink om de deur te sluiten. Het hout was vervormd, door de spleet tussen de deur en het kozijn keek hij de lobby in.
‘Jubel,’ riep Chantal van bovenaf de trap. ‘Kom.’ De poedel verroerde zich niet en leek volledig op te gaan in zijn rol van bloeddorstig monster. Het roerloze silhouet van de zwarte hond stak scherp af tegen de lichte muur van de lobby. Jubel kwam langzaam dichterbij. Jaaps kaken verstrakten. Nog even en deze pitbull vermomd als poedel zou zich naar binnen wringen en hem verscheuren. De druk in zijn blaas werd onhoudbaar. Net op tijd lukte het hem om de emmer overeind te zetten en zijn gulp te openen. Door alle opwinding en het vele bier voelde het alsof er een kraan in zijn onderbuik werd opengedraaid.
‘Jubeltje, kom dan,’ riep Chantal. De hond maakte nog steeds geen aanstalten om te luisteren. Driftige voetstappen daalden de trap af. Over een paar seconden zou Chantal erachter komen waarom Jubel zo tekeer ging. Ze zou de werkkast opentrekken en er een duister persoon in een fanfare-uniform aantreffen die zojuist in een emmer had geplast. De lobby werd weer verlicht door bliksem, tegelijkertijd klonk een knal alsof er een bom was ontploft. Die was ergens ingeslagen.